57:1 | De rechtvaardige komt om, en er is niemand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden weggeraapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad. |
57:2 | Hij zal ingaan [in] den vrede; zij zullen rusten op hun slaapsteden, een iegelijk, die [in] zijn oprechtheid gewandeld heeft. |
57:3 | Doch nadert gijlieden hier toe, gij kinderen der guichelares! gij overspelig zaad, en gij, die hoererij bedrijft! |
57:4 | Over wien maakt gij u lustig, over wien spert gij den mond wijd open [en] steekt de tong lang uit? Zijt gij niet kinderen der overtreding, een zaad der valsheid? |
57:5 | Die hittig zijt in de eikenbossen, onder allen groenen boom; slachtende de kinderen aan de beken, onder de hoeken der steenrotsen. |
57:6 | Aan de gladde [stenen] der beken is uw deel, die, die zijn uw lot; ook stort gij denzelven drankoffer uit, gij offert hun spijsoffer; zou Ik Mij over deze dingen troosten laten? |
57:7 | Gij stelt uw leger op een hogen en verhevenen berg; ook klimt gij derwaarts op, om slachtoffer te offeren. |
57:8 | En achter de deur en posten zet gij uw gedenkteken; want van Mij [wijkende] ontdekt gij u, en klimt op; gij maakt uw leger wijd, en maakt u [een verbond met enigen] uit dezelve, gij hebt hun leger lief [in] elke plaats, [die] gij ziet. |
57:9 | En gij trekt met olie tot den koning, en gij vermenigvuldigt uw welriekende zalven; en gij zendt uw gezanten verre weg, en vernedert u tot de hel toe. |
57:10 | Gij zijt vermoeid door uw grote reis, [maar] gij zegt niet: Het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek. |
57:11 | Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen, en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt [Mij] op uw hart niet gelegd; is het niet, [om]dat Ik zwijg, en dat van ouds af, en gij vreest Mij niet? |
57:12 | Ik zal uw gerechtigheid bekend maken, en uw werken, dat zij u geen nut doen zullen. |
57:13 | Wanneer gij roepen zult, zo laat die, die van u vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen. Maar die op Mij betrouwt, die zal het aardrijk erven, en Mijn heiligen berg erfelijk bezitten. |
57:14 | En men zal zeggen: Verhoogt [de baan], verhoogt [de baan], bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks. |
57:15 | Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, en Wiens Naam heilig is: Ik woon [in] de hoogte en [in] het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. |
57:16 | Want Ik zal niet eeuwiglijk twisten, en Ik zal niet geduriglijk verbolgen zijn; want de geest zou van voor Mijn aangezicht overstelpt worden, en de zielen, die Ik gemaakt heb. |
57:17 | Ik was verbolgen over de ongerechtigheid hunner gierigheid, en sloeg hen; Ik verborg Mij, en was verbolgen; evenwel gingen zij afkerig henen in den weg huns harten. |
57:18 | Ik zie hun wegen, en Ik zal hen genezen; en Ik zal hen geleiden, en hun vertroostingen wedergeven, namelijk aan hun treurigen. |
57:19 | Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen, die verre zijn, en dengenen, die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. |
57:20 | Doch de goddelozen zijn als een voortgedreven zee, want die kan niet rusten, en haar wateren werpen slijk en modder op. |
57:21 | De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede. |